De richtlijn voedselprovocatie (september 2015) - Stichting Napro
15631
post-template-default,single,single-post,postid-15631,single-format-standard,ajax_fade,page_not_loaded,,vertical_menu_enabled,qode-child-theme-ver-1.0.0,qode-theme-ver-10.0,wpb-js-composer js-comp-ver-4.12,vc_responsive
 

De richtlijn voedselprovocatie (september 2015)

De diagnose voedselallergie kan zonder provocatie alleen gesteld worden in geval van een recente acute allergische reactie op een duidelijk identificeerbaar allergene voedingsmiddel in combinatie met sensibilisatie  voor dat voedingsmiddel. In alle andere gevallen is de voedselprovocatietest de enige test die met voldoende zekerheid een allergie kan aantonen of uitsluiten.

Hoewel de dubbelblinde placebogecontroleerde voedselprovocatie (DBPGVP) de gouden standaard is, komen fout positieve en fout negatieve uitkomsten voor. Het percentage ongewenste positieve uitkomsten is niet bekend, omdat de uitkomsten van de DBPGVP niet kunnen worden vergeleken met een nog betrouwbaardere test. Het is belangrijk om indien mogelijk dubbelblind te provoceren, met gevalideerde recepten en veilige  provocatieschema’s om de kans op ongewenste fout positieve en fout negatieve uitkomsten en de kans op ernstig reageren tijdens provocatie zo klein mogelijk te maken. De nationale richtlijn van de Nederlandse Vereniging voor Allergologie beschrijft wanneer voedselprovocaties geïndiceerd en gecontro- indiceerd zijn, hoe de voedselprovocatie het best uitgevoerd kan worden en hoe patiënten na de provocatie het best begeleid en ondersteund kunnen worden.

Kijk voor uitgebreide informatie hier



X